Ik hoor fokkers nogal eens de mening verkondigen dat
je bij Schapendoezen niet meer dan een paar generaties hoeft terug te gaan
omdat ze verder toch allemaal nauw verwant aan elkaar zijn. Dit baseren ze op het feit dat alle nu levende
Schapendoezen stammen van dezelfde negen beginhonden. Onderzoek van de prof.
Hirschfeldstichting in 2000 wees daarentegen uit dat het ras bestaat uit 27
verschillende families, waarvan de grootte zeer uiteenloopt, van 40% van het
totaal tot bestaande uit slechts één nest. Tevens bleek dat de meeste van deze families
uitsterven doordat ze zich niet (meer) voortplanten. De macht van het grote
getal maakt namelijk dat er bij het huidige selectiebeleid van de Nederlandse fokadviescommissie
steeds meer honden van de grootste groep betrokken worden bij de voortplanting
en steeds minder van de kleinste families. Families die soms tot aan de 1e
generatie verschillen van elkaar! Zo zijn er bijv. Schapendoezen die de 1e
generatiehond Jeroen (1961) niet in de stamboom hebben en bestaat de groep die
wel op Jeroen teruggaat weer uit een grote familie die Jeroens zoon Polly
wel in de stamboom voert en een hele kleine die dat niet doet.
Sommige Schapendoezen hebben dus vergeleken met de
meeste andere een bijzondere afstamming. Bijzonder omdat ze teruggaat op honden
die de rest ontbeert, hetgeen tot direct voorouderverlies voert
indien deze Schapendoezen zich niet voortplanten; c.q. honden ontbeert die de
rest wel heeft, een bijzonderheid die alleen in stand blijft zolang de
betrokken honden uitsluitend met elkaar gecombineerd worden. Toch worden deze
aparte families steeds minder gebruikt bij de voortplanting. Weliswaar wordt er
met steeds meer Schapendoezen gefokt, maar het merendeel daarvan is nauw
verwant aan elkaar, waardoor andere families steeds minder aan bod komen.
Teveel honden gebruiken van dezelfde stam leidt echter tot onbeheersbare drift
in het ras. Het streven zou dan ook moeten zijn de genenpool zo breed mogelijk
te houden door zoveel mogelijk verschillende honden van verschillende
afstamming te gebruiken. Het uitpluizen van de stambomen van te maken combinaties
is daarbij onontbeerlijk. Telt men daarbij het aantal generaties dat de
betrokken hond scheidt van de laatste beginhond (Boeloe) dan blijkt dat soms
verrassend gering te zijn. Zo worden er deze eeuw nog steeds honden geboren die
pas 6 generaties raszuiver zijn, als bijv. het J-nest van La Douce Grise* uit
2002 en mijn eigen nest uit dat jaar.
Het bijzondere van de opbouw van het ras is namelijk dat
er van de bijna tweehonderd na de oorlog gevonden Schapendoezen slechts twaalf
1e generatie Schapendoezen overgebleven zijn, die echter maar liefst
20 jaar lang ingezet werden. Anders gezegd: er zijn 20 jaar lang 2e
generatie honden geboren (in totaal 17**), van 1953 (Reeuwijks Pietertje
en Janneke) tot 1973 (Polly en Pandoer). Laatstgenoemden (kinderen van Jeroen) vormen
de jongste loot aan de Schapendoezenstam. Daarbij zijn de nakomelingen van
Polly alleen gekruist met die van Pandoer, waardoor er een aparte tak ontstond
van honden die behalve via Pandoer ook nog via Polly van Jeroen afstammen. Deze
“Stam van Jeroen” stelde in de jaren 80 nog maar weinig voor, maar omvat inmiddels
waarschijnlijk de meerderheid van het ras doordat met name de zogenaamde
“Polly-tak” in handen van de veelfokkerij geraakte. De opmars van Jeroen in de
stamboom van de Schapendoes is een typisch voorbeeld van wat er fout zit binnen
de schapendoezenfokkerij: het veel te vaak inzetten van één en dezelfde hond.
Pandoer wierp namelijk 6 nesten met een totaalresultaat van 40 honden. En
Jeroens kleinkinderen van het I-nest van 't Heideleven (Pluis DoeshorstxPandoer, 1982) produceerden
samen 17 nesten met een totaal van 115 honden tot gevolg. Daarbij spant de reu
Idio Heideleven de kroon met 11 nesten en 70 kinderen. Iodora Heideleven wierp
5 nesten met in totaal 38 kinderen en Iris Heideleven wierp éénmaal 7 kinderen.
Overigens werd Idio's vader Pluis Doeshorst (1972) 9 maal ingezet met 51
kinderen tot gevolg. Idio had dus maar liefst 83 (half)broers en -zusters. Waar
het toeval bepaalt welke honden zich voorplanten en de selectiecriteria voor de
honden die in aanmerking komen gebaseerd zijn volkomen subjectieve gronden
kunnen rasspecifieke eigenschappen vervangen raken door hondspecifieke
eigenschappen, als er steeds meer met nakomelingen van uitsluitend die hond
gefokt wordt.
Een fokadviescommissie van een rasvereniging zou zich
bij het adviseren daarom moeten baseren op het totaaloverzicht van de
afstamming van alle beschikbare honden.
Overigens uit het genetische verschil zich natuurlijk ook
in het fenotype. In wat wij als mooi of lelijk betitelen dus. Een verstandig
fokker combineert daarom op verschil in uiterlijk i.p.v. op overeenkomst in
schoonheid.
*Via Zoon Koen van Wietse Sebastiaan – Friso ibolies –
Ulisa Richesse – Ivo Warwinckel – Karu
**Oorspronkelijk waren er natuurlijk veel meer 1e
en 2e generatie Schapendoezen, maar ik beperk het hier tot alleen
die honden die nog voorkomen in de stambomen van in deze eeuw geboren
Schapendoezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten