In 2000 bracht de Hirschfeldstichting verslag
uit over haar onderzoek naar de genetische heterogeniteit c.q. de
familiestructuur van de Schapendoespopulatie uit de
periode 1990-2000. In dat onderzoek werd de mate van genetische
gelijkheid van elke oudercombinatie tot elke andere oudercombinatie
geanalyseerd. Eerst op basis van de laatste zes generaties voorouders, daarna
op basis van de laatste negen generaties voorouders, wat in totaal 85.905 te onderzoeken relaties gaf.
De uitkomst op basis van zes generaties was dat er 27
families van elk derde graads verwanten bestonden, waarbij de onderlinge
verwantschap tussen deze 27 families vijfde graads
was. Anders gezegd: het hele ras is vijfde graads
verwant! De omvang van deze 27 families liep uiteen van veertig procent
van de totale populatie tot families van slechts één oudercombinatie. De
uitkomst op basis van negen generaties
voorouders was: zes families op hetzelfde verwantschapsniveau.
Conclusie: tussen de zes en negen generaties
voorouders geleden zit een gigantische genetische
bottleneck.
Daarnaast werd bekeken hoeveel van deze 27 families in genoemde periode fokdieren leverden
voor de toekomst. Geconstateerd werd dat voor beide geslachten uit slechts zeven families geput werd, terwijl in totaal maar elf families reuen, teven of beiden leverden. Deels te
wijten aan het aantal nesten/combinaties per fokdier, deels aan het gegeven dat
teveel fokkers fokdieren uit dezelfde families gebruiken!
De rasvereniging heeft gemeend niets met dit
advies te kunnen aanvangen, omdat de Hirschfeldstichting niet bij machte was
(of zich niet geroepen voelde) de bedoelde families te herleiden tot
individuele honden. Wat de Hirschfeldstichting betreft valt dit te billijken, maar
wat de rasvereniging betreft lijkt deze lakse houding volstrekt onbegrijpelijk,
gezien het gegeven dat het slechts om 450 unieke
ouderparen gaat. Blijkbaar liet men zich ontmoedigen door het genoemde
grote aantal relaties, maar dat was gebaseerd op alle voorouders per
combinatie. De vraag is echter of je niet pars pro toto kunt volstaan met dat
deel van de relaties te vergelijken dat zich makkelijk traceren laat, namelijk
de afstamming in rechte lijn per geslacht, plus het vóórkomen van de eerste
generatie Schapendoezen in de stambomen. Want hoewel de gehele nulgeneratie in de
stamboom van elke nu levende schapendoezen zit, blijkt dat niet het geval met de
eerste generatie, te weten: Bobbie, Constable
Geuzenerf, Jeroen, Karu, Nenne, Peerke, Arza Warwinckel, Heidi, Itta en Pleun.
Na de daad bij het woord gevoegd te hebben bleek het sorteren op voorvaders en voormoeders van
de onderzochte populatie in elk geval helder zicht te bieden op de door de
Hirschfeldstichting gesignaleerde genetische bottleneck,
al ontstaan vóór de definitieve sluiting van het stamboek in 1970 en bij elke
Schapendoezenvorser natuurlijk allang bekend als het
Wessel Lutencomplex. Duidelijk blijkt dan dat tussen 1955 en 1972 slechts vier honden niet uit het erfelijk
materiaal van Bobbie en Nenne stammen: de broertjes Karu en Jeroen en de
teven Saturna en Lulu, terwijl ook zij uitsluitend gecombineerd zijn met wel
tot bedoelde genenpool behorende honden. Het bijzondere hierbij is dat de honden uit deze genenpool of daadwerkelijk bij de
kudde gewerkt hebben of genetisch
volkomen identiek aan die honden zijn en dus ook de bedoelde eigenschap
bezitten en doorgeven. De genetische bottleneck
is dan ook bewust veroorzaakt, met als doel het
voor altijd in het ras vastleggen van dit vermogen.
Daarnaast gaf de sortering op geslachtslijn
exact het door de Hirschfeldstichting gesignaleerde beeld: de omvang van de
nakomelingen per voorvader en voormoeder verschilde van bijna het gehele ras
tot slechts één enkel individu. Ook het zandlopereffect
is duidelijk zichtbaar aanwezig,
wanneer je de aantallen nakomelingen in rechte lijn bij elke hond in ogenschouw
neemt, zeker bij de reuen. De niet mis te verstane waarschuwing van de
Hirschfeldstichting hiervoor heeft niet mogen baten.
Benieuwd naar de
huidige stand van zaken heb ik vervolgens alle na 1999
geworpen nesten uit de nestenlijst van november 2004 eveneens gesorteerd
op voorvader en –moeder. Behalve opnieuw exact hetzelfde beeld van één pot nat met een paar krenten, blijkt dat mijn destijds
geuite vrees dat als we niet oppassen er na de eeuwwisseling van elk geslacht
nog slechts één lijn overblijft inmiddels bijna bewaarheid: zowel de Boeloe- als de Roetjelijn zijn op sterven na dood! Uiteraard blijven de
betreffende honden in de stamboom aanwezig zolang ze via hun kinderen van het
andere geslacht nakomelingen houden die voortgeplant worden. Waar het aantal gebruikte fokdieren echter rond de drie procent van alle dieren schommelt, liggen de
kansen wat dat betreft bepaald ongunstig. Des te minder nakomelingen, des te
minder kans natuurlijk!
Verder suggereren de
cijfers dat de genenpool homogener wordt
naarmate hij meer onder invloed van de rasvereniging
staat. De genetische variatie is duidelijk het grootst in het minder door de rasvereniging
beheersbare deel van de populatie: de wilde en
buitenlandse fok. Wie zich zo goed en zeker mogelijk aan de beleden doelen van de rasvereniging wil houden bij de keuze
van de combinatie komt uit op hetzelfde homogene
zooitje als alle andere fokkers van goede wil, terwijl degenen die zich
om hun moverende redenen totaal niet verdiepen in de achtergronden van hun
honden maar gewoon op elkaar zetten waar ze de hand op kunnen leggen, tot de
meest exotische combinaties van haast uitgestorven lijnen blijken te kunnen
komen. Hetgeen geheel in overeenstemming is met de stelling van de
Hirschfeldstichting dat een situatie waarin oudercombinaties volstrekt
willekeurig tot stand komen verre te verkiezen valt boven de situatie waarin de
ouderkeuze op bewuste selectie berust!
Overigens helpt
verschil in afkomst weinig zolang men dat teniet doet door honden van gelijk
uiterlijk te selecteren. Mooi op mooi is dood in de pot voor het ras! Juist de lelijke honden zijn de
redding voor het ras, want die herbergen de zo broodnodige
genetische variatie! Ook weer volgens de Herschfeldstichting.
In een schema
aangeven welke eerste generatie Schapendoezen niet in welke stambomen van de huidige
populatie zitten, is vrijwel ondoenlijk omdat je nu eenmaal niet kunt sorteren
op iets dat er niet is en je het ook niet zichtbaar kunt maken door aan te
geven in welke stambomen ze wel voorkomen. Gelukkig is een computerprogramma
bij uitstek geschikt om dit soort informatie uit te filteren. Dan blijkt ook
hier dat de onder auspiciën van de rasvereniging gefokte honden in hun stamboom
vaker de betreffende eerste generatie honden ontberen!
Faalt het fokbeleid in
die zin dat vergeten wordt te fokken met honden die de bedoelde eerste
generatie honden wel in de stamboom hebben, dan zijn deze honden voorgoed
verloren voor de genenpool. Slaagt men er echter in alle 1e
generatie honden ook op het nivo van de 0-generatie te brengen, dan vermindert
de genetische variatie ook weer, want de variatie zit hem nu juist in het
verschil in voorouders. Wil deze variant behouden worden, dan mogen bepaalde
honden niet met elkaar gecombineerd worden. Hetzelfde kan overigens gezegd
worden van alle vorige generaties. Zowel het verdwijnen van sommige voorouders
als het overheersen ervan moet voorkomen worden. Uit het afstammingsschema
blijkt dat het huidige beleid hier volstrekt aan voorbij gaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten