maandag 5 maart 2012

FALEND FOKBELEID VERMINDERT DE GENETISCHE VARIATIE

In 2000 bracht de Hirschfeldstichting verslag uit over haar onderzoek naar de genetische heterogeniteit c.q. de familiestructuur van de Schapendoespopulatie uit de periode 1990-2000. In dat onderzoek werd de mate van genetische gelijkheid van elke oudercombinatie tot elke andere oudercombinatie geanalyseerd. Eerst op basis van de laatste zes generaties voorouders, daarna op basis van de laatste negen generaties voorouders, wat in totaal 85.905 te onderzoeken relaties gaf.

De uitkomst op basis van zes generaties was dat er 27 families van elk derde graads verwanten bestonden, waarbij de onderlinge verwantschap tussen deze 27 families vijfde graads was. Anders gezegd: het hele ras is vijfde graads verwant! De omvang van deze 27 families liep uiteen van veertig procent van de totale populatie tot families van slechts één oudercombinatie. De uitkomst op basis van negen generaties voorouders was: zes families op hetzelfde verwantschapsniveau. Conclusie: tussen de zes en negen generaties voorouders geleden zit een gigantische genetische bottleneck.

Daarnaast werd bekeken hoeveel van deze 27 families in genoemde periode fokdieren leverden voor de toekomst. Geconstateerd werd dat voor beide geslachten uit slechts zeven families geput werd, terwijl in totaal maar elf families reuen, teven of beiden leverden. Deels te wijten aan het aantal nesten/combinaties per fokdier, deels aan het gegeven dat teveel fokkers fokdieren uit dezelfde families gebruiken!

De rasvereniging heeft gemeend niets met dit advies te kunnen aanvangen, omdat de Hirschfeldstichting niet bij machte was (of zich niet geroepen voelde) de bedoelde families te herleiden tot individuele honden. Wat de Hirschfeldstichting betreft valt dit te billijken, maar wat de rasvereniging betreft lijkt deze lakse houding volstrekt onbegrijpelijk, gezien het gegeven dat het slechts om 450 unieke ouderparen gaat. Blijkbaar liet men zich ontmoedigen door het genoemde grote aantal relaties, maar dat was gebaseerd op alle voorouders per combinatie. De vraag is echter of je niet pars pro toto kunt volstaan met dat deel van de relaties te vergelijken dat zich makkelijk traceren laat, namelijk de afstamming in rechte lijn per geslacht, plus het vóórkomen van de eerste generatie Schapendoezen in de stambomen. Want hoewel de gehele nulgeneratie in de stamboom van elke nu levende schapendoezen zit, blijkt dat niet het geval met de eerste generatie, te weten: Bobbie, Constable Geuzenerf, Jeroen, Karu, Nenne, Peerke, Arza Warwinckel, Heidi, Itta en Pleun.

Na de daad bij het woord gevoegd te hebben bleek het sorteren op voorvaders en voormoeders van de onderzochte populatie in elk geval helder zicht te bieden op de door de Hirschfeldstichting gesignaleerde genetische bottleneck, al ontstaan vóór de definitieve sluiting van het stamboek in 1970 en bij elke Schapendoezenvorser natuurlijk allang bekend als het Wessel Lutencomplex. Duidelijk blijkt dan dat tussen 1955 en 1972 slechts vier honden niet uit het erfelijk materiaal van Bobbie en Nenne stammen: de broertjes Karu en Jeroen en de teven Saturna en Lulu, terwijl ook zij uitsluitend gecombineerd zijn met wel tot bedoelde genenpool behorende honden. Het bijzondere hierbij is dat de honden uit deze genenpool  of daadwerkelijk bij de kudde gewerkt hebben of genetisch volkomen identiek aan die honden zijn en dus ook de bedoelde eigenschap bezitten en doorgeven. De genetische bottleneck is dan ook bewust veroorzaakt, met als doel het voor altijd in het ras vastleggen van dit vermogen.

Daarnaast gaf de sortering op geslachtslijn exact het door de Hirschfeldstichting gesignaleerde beeld: de omvang van de nakomelingen per voorvader en voormoeder verschilde van bijna het gehele ras tot slechts één enkel individu. Ook het zandlopereffect is duidelijk zichtbaar aanwezig, wanneer je de aantallen nakomelingen in rechte lijn bij elke hond in ogenschouw neemt, zeker bij de reuen. De niet mis te verstane waarschuwing van de Hirschfeldstichting hiervoor heeft niet mogen baten.

Benieuwd naar de huidige stand van zaken heb ik vervolgens alle na 1999 geworpen nesten uit de nestenlijst van november 2004 eveneens gesorteerd op voorvader en –moeder. Behalve opnieuw exact hetzelfde beeld van één pot nat met een paar krenten, blijkt dat mijn destijds geuite vrees dat als we niet oppassen er na de eeuwwisseling van elk geslacht nog slechts één lijn overblijft inmiddels bijna bewaarheid: zowel de Boeloe- als de Roetjelijn zijn op sterven na dood! Uiteraard blijven de betreffende honden in de stamboom aanwezig zolang ze via hun kinderen van het andere geslacht nakomelingen houden die voortgeplant worden. Waar het aantal gebruikte fokdieren echter rond de drie procent van alle dieren schommelt, liggen de kansen wat dat betreft bepaald ongunstig. Des te minder nakomelingen, des te minder kans natuurlijk!

Verder suggereren de cijfers dat de genenpool homogener wordt naarmate hij meer onder invloed van de rasvereniging staat. De genetische variatie is duidelijk het grootst in het minder door de rasvereniging beheersbare deel van de populatie: de wilde en buitenlandse fok. Wie zich zo goed en zeker mogelijk aan de beleden doelen van de rasvereniging wil houden bij de keuze van de combinatie komt uit op hetzelfde homogene zooitje als alle andere fokkers van goede wil, terwijl degenen die zich om hun moverende redenen totaal niet verdiepen in de achtergronden van hun honden maar gewoon op elkaar zetten waar ze de hand op kunnen leggen, tot de meest exotische combinaties van haast uitgestorven lijnen blijken te kunnen komen. Hetgeen geheel in overeenstemming is met de stelling van de Hirschfeldstichting dat een situatie waarin oudercombinaties volstrekt willekeurig tot stand komen verre te verkiezen valt boven de situatie waarin de ouderkeuze op bewuste selectie berust!

Overigens helpt verschil in afkomst weinig zolang men dat teniet doet door honden van gelijk uiterlijk te selecteren. Mooi op mooi is dood in de pot voor het ras! Juist de lelijke honden zijn de redding voor het ras, want die herbergen de zo broodnodige genetische variatie! Ook weer volgens de Herschfeldstichting.

In een schema aangeven welke eerste generatie Schapendoezen niet in welke stambomen van de huidige populatie zitten, is vrijwel ondoenlijk omdat je nu eenmaal niet kunt sorteren op iets dat er niet is en je het ook niet zichtbaar kunt maken door aan te geven in welke stambomen ze wel voorkomen. Gelukkig is een computerprogramma bij uitstek geschikt om dit soort informatie uit te filteren. Dan blijkt ook hier dat de onder auspiciën van de rasvereniging gefokte honden in hun stamboom vaker de betreffende eerste generatie honden ontberen!

Faalt het fokbeleid in die zin dat vergeten wordt te fokken met honden die de bedoelde eerste generatie honden wel in de stamboom hebben, dan zijn deze honden voorgoed verloren voor de genenpool. Slaagt men er echter in alle 1e generatie honden ook op het nivo van de 0-generatie te brengen, dan vermindert de genetische variatie ook weer, want de variatie zit hem nu juist in het verschil in voorouders. Wil deze variant behouden worden, dan mogen bepaalde honden niet met elkaar gecombineerd worden. Hetzelfde kan overigens gezegd worden van alle vorige generaties. Zowel het verdwijnen van sommige voorouders als het overheersen ervan moet voorkomen worden. Uit het afstammingsschema blijkt dat het huidige beleid hier volstrekt aan voorbij gaat.


Geen opmerkingen: