donderdag 10 mei 2018

Mensen bijten zit Schapendoezen in de genen

Noëll Scott, geboren rond 1942 volgens ons stamboek, is de stamvader van de meeste momenteel levende Schapendoesreuen. Begin deze eeuw gingen al negen van de tien reuen op hem terug en de wet van de grote getallen voorspelt dat dat inmiddels beslist niet minder is geworden.

Anders dan zijn naam suggereert, was hij gekocht van een Duitse soldaat die tijdens Dolle Dinsdag de benen nam. Vanwege zijn agressie jegens de luchtdoelsoldaten die in haar tuin bivakkeerden deed de koopster hem over aan mevrouw H.F.M.E. Backx-Bennink, die met hem ging fokken. Ze vertelt over hem dat hij militairen, politieagenten en krantenbezorgers beet en dat ze de kinderen van hem met Roetje weg moest doen omdat ze een agent van zijn fiets hadden gesleurd. Voordien hadden ze al eens de krantenbezorger gegrepen, toen ze die tegenkwamen op zijn zondagse wandeling in het park. (Overigens was Noëll niet de enige beginhond die mensen beet, ook Toepoels eigen Pluis had die reputatie.)

Aangezien mevrouw Backx-Bennink de hond niet rechtstreeks van de Duitse soldaat kocht, weten we niet hoe die aan Noëll kwam noch waar hij hem voor nodig had. Wel is bekend dat het Duitse leger van die tijd soldaten geen huisdieren toestond en dat het volop in bedrijf was zodat ze ook weinig tijd over hadden voor dat soort ontspanning. Aan de andere kant zaten soldaten van het bezettingsleger toen soms al jaren in ons land en hadden in principe dus volop vrije tijd om te socialiseren met inheemse honden.  De VNS dacht daarom dat de hond krijgsbuit was geweest en noteerde in het stamboek dan ook Nederland als land van geboorte. Wat logisch lijkt want als de soldaat hem uit zijn heimat had meegenomen dan zou hij hem op de terugweg vast niet verkocht hebben en dat schapendoezen voor militaire dienst in aanmerking kwamen, ligt ook niet echt voor de hand.

Bij nader inzien blijkt het tegendeel echter het geval. Ons soort honden blijkt juist bij uitstek geschikt als oorlogshond. C.A.Kruis, reservekapitein der infanterie, schrijft dat er in WO1 meer dan duizend Pyreneesche herdershonden aan Franse zijde streden en roemt hun geschiktheid voor militaire dienst: “De groote diensten welke deze pittige schepershonden van 1914-1918 in het Fransche leger hebben bewezen, hebben allen die er getuige van zijn geweest tot propagandisten van dit ras gemaakt”. Hij omschrijft ook wat voor soort hond in aanmerking komt: middenslag herders, Bouviers, Airedale Terriers en “toevalsprodukten”. Ze moeten in het bezit zijn van een flinke beschermende vacht, wolfsgrouw, -geel of -bruin zijn, ook goed zijn gestroomde, gele of bruine kleuren, al of niet vrijwel eenkleurig dan wel met een donker dek. Geheel of voor een groot gedeelte witte of zwarte honden zijn ongeschikt. Ook de Poedel was volgens hem een zeer vermaarde soldatenhond bij Duitse huurtroepen en Franse legers ten tijde van de revolutie en het eerste keizerrijk. Een poedel uit Napoleons leger werd zelfs zo beroemd dat Toepoel in zijn hondenencyclopedie in een aparte paragraaf meldt dat hij Moustache heette.

Oorlogshonden moesten door zacht brommen voor de aanwezigheid van de vijand waarschuwen en mochten dus niet blaffen, volgens Kruis. Iets wat een absoluut vereiste voor patrouillehonden was. Die lopen voor de patrouille uit, schrijft hij, en moeten dat dus tijdig doen. Hetzelfde wordt van ze verwacht als de vijand nadert wanneer ze in loopgraven en bij staande patrouilles waken, vooral tijdens de duisternis. “Vaak kan men door de houding van de hond¸ die gespannen ligt te luisteren, soms daarbij bromt, de richting vaststellen, waarin de vijand zich bevindt”.

Het zou dus mogelijk kunnen zijn dat Noëll zo’n patrouillehond was, zeker gezien zijn gefixeerd zijn op uniformen. Dat hij ook Duitsers in uniform aanviel, is daarmee niet in tegenspraak maar maakt het juist waarschijnlijker, want je kunt honden wel africhten op uniformen maar niet leren daarbij te letten op het soort uniform. Zou Noëll inderdaad een diensthond zijn geweest, dan was hij een paar jaar ouder dan het stamboek vermeldt en vast geboren in Duitsland.

Mijn in 2012 geboren Prins Bernard Lissy van het Fijne Oord, een dertiende generatie nazoon van Noëll, die wat mensen bijten beslist niet onder doet voor hem, begint bij het zien van mensen, hoe ver weg ook, in elk geval net zo te brommen als Kruis beschrijft, al houdt hij het dus niet bij uniformen alleen. Blaffen doet hij wel, maar alleen tegen honden.

Dertien generaties reuen in 70 jaar vind ik best wel iets om over naar huis te schrijven. Zijn complete afstammingslijn is: King Scotty Rollecaterdeel (2000) – Baldus (1992) – Warrel’s Brammert (1990) – Caspar Bietel Mazzeltof (1987) – EllertBenny Snuffelknuffel (1983) – Fodo (1981) – Coosje (1978) – Tjalle Bluk (1972) – Iwan Doezehoes (1967) – Vlor (1964) – Donar (1957) – Bobby (1948) – Noëll Scot (1942?).

Mijn Baldr (xkok), geboren 2002, afstammeling van de enige andere beginreu met mannelijke nakomelingen, heeft Noëll op negen generaties zitten (Tjalfi – Drakie Doeshuus – AmoraBeertje Richesse – Tristan Richesse – Joepi Richesse – Reeuwijks Kobus – Donar – Bobbie – Noell. Een verschil met Prins Bernard dus van vier generaties in tien jaar, ipv 2, wat je o.g.v. het gemiddelde over die 70 jaar zou verwachten.

Geen opmerkingen: