Toepoel achtte de oorspronkelijke Schapendoes een verkleinde nakomeling van “berghonden” maar de Poedel voortgekomen uit kruising van herdershonden met brakken. Hij wist dat de honden die hij geschikt vond “poedelhond” genoemd werden, want die naam was vlak na de bezetting nog in zwang* en ook in zijn jeugd stond er bij Does al in de woordenboeken als betekenis: poedelhond! Hij dacht vast dat het terugfokken van de oorspronkelijke soort daarom onmogelijk was (al bezaten Poedels volgens zijn hondenencyclopedie van 1939 wel dezelfde eigenschappen als Pyrenese Herdershonden, waarvan overigens vooral hun geschiktheid als oorlogshond geprezen werd), want tijdens de oprichtingsvergadering van de VNS op 29 juli 1947 benadrukte hij dat van géén van de honden waarmee het ras opgebouwd ging worden te garanderen viel dat ze ook maar in de verte met de volgens hem verdwenen schepershonden van onze heide verwant zouden zijn. Wat de vergaderde deskundigen geen probleem vonden want met gesloten stamboek en gedisciplineerd fokken volgens hun richtlijnen zou het uiteindelijke resultaat zijn “een hond van authentiek uiterlijk, schrander en met een goed karakter”, volgens hoogleraar erfelijkheidsleer Arend Hagendoorn. Oftewel het ras zou alleen lijken op de verdwenen soort maar meer ook niet.
Hoe authentiek dat het uiterlijk zou zijn, valt echter te bezien want Toepoel veranderde tijdens de opbouwfase van mening erover. De afgebeelde Schapendoezen (zie bijgaande foto's) in de 1e en 2e druk van zijn encyclopedie (resp. verschenen in 1939 en 1950) verschillen totaal en Ria Hörter wijst er in haar essay op dat hij het golvende lange haar weet aan vreemd bloed. In 1950 beweert Toepoel in de 2e dr. van zijn encyclopedie echter dat “de thans vaak nog gekrulde vacht recht moet zijn, niet te vlak liggen en licht golven mag”, zonder dat te onderbouwen. Terwijl zijn tijdgenoot R. Löns er juist op wijst dat lang haar schepershonden hindert bij hun werk: “Reiche Behaarung auf dem Schnauzenrücken hindert den freien Ausblick, und an den Pfoten hält sie in feuchten Landstrichen Lehm und Schnee in dicken Klumpen fest” en CFG Thon, een eeuw eerder al uitlegde waar die beharing wel voor diende toen hij het had over de training van vleeshouwers- en herdershonden voor het opsporen, vinden en aanslaan van wilde zwijnen: “…diegenen, welke met lange en digte lokharen voorzien en daardoor meer tegen gevaarlijke slagen verzekerd zijn, hebben dan boven anderen den voorrang”. Thons tijdgenoot LJ Fitzinger voegt daar nog aan toe dat ze ook hielpen bij de nachtelijke jacht op dassen.
Eerdere boekenschrijvers noemen het in elk geval krullend ipv lang haar, terwijl geïnterviewde schepers nooit vertellen hoe hun hond eruit ziet maar alleen wat hij doet, althans in kranteninterviews (zie https://www.delpher.nl/nl/kranten). Ze beweren onder meer dat hun honden vooral dienden voor stroperij (hetgeen vele proces-verbalen van veldwachters dienaangaande bevestigen), omdat ze die verder niet nodig hadden. Want de meesten herkenden elk schaap uit hun kudde aan zijn stem en konden het afzonderen door zijn naam te roepen (Iets waar Jezus overigens 2000 jaar geleden al op wees), of een hele kudde van richting laten veranderen door linksaf dan wel rechtsaf te roepen. Robert van der Molen schrijft zelfs dat men herdershonden pas in de twintigste eeuw ging gebruiken bij het schapen hoeden omdat voordien een kind als hulpje goedkoper was. Zo hielden de schepers in Drenthe amper een eeuw geleden nog kinderen van school om de lammetjes bij de kudde te houden, volgens boze dorpsonderwijzers..
Hagendoorn had daarom beter het innerlijk authentiek kunnen noemen want poedelhonden worden al door de 19e eeuwse biologen L.H.J. Burgersdijk en H. Schlegel schrander en leergraag genoemd, met vele goede eigenschappen, waarvan er velen vroeger huishond** waren. Zij omschreven ze als honden met ronde kop en vrij korte snuit die ook vaak waterhond genoemd werden***. Een eeuw eerder noemde Maarten Houttuyn het nog krulhonden “met lang, krullend haar dat op een Schapenvacht lijkt, die van alle honden de leerzaamste en trouwste zijn en ook wel waterhond genoemd worden omdat ze gewillig te water gaan”. K. Stevens en J. Liebout hebben het zelfs in de 16e eeuw al over schapendoesachtige honden maar noemen het een soort brakken voor vossen- en dassenjacht met “lanck hayr ghelijck waterhonden”. Verder staan er in kranten uit het hele land vanaf de 17e eeuw talloze advertenties van weggelopen dan wel te koop gevraagd of aangeboden honden met een schapendoesachtige beschrijving die overduidelijk het gelijk van genoemde biologen bevestigen. Ook alle stamhonden van het ras (op oorlogshond Noël na) waren huishonden**** en hun woonplaatsen komen vaak voor in die advertenties.
De huidige Schapendoes is zeker schrander, met goed karakter en gelijkend op honden die in het buitenland vaak bij schaapskudden op de heide gezien werden. Toch blijft het ras bestaan uit honden met een in hun DNA verankerde eeuwenlange erfenis als waterhond annex huishond van zowel burgers als buitenlui. Dat beïnvloedt hun gedrag en maakt bijvoorbeeld de meeste Schapendoezen dol op poedelen maar niet op lang wandelen over de hei. Feit is in elk geval dat we verschil maken tussen jachthonden en herdershonden. Bij gedragsproblemen scheelt het of men uitgaat van een schapen hoedende herdershond of een jachthond op waterwild. Het vermommen van de ene als de andere soort leidt bovendien niet alleen tot misinterpretaties bij gedragsbeoordeling maar ook tot verkeerde verwachtingen bij kopers. Doen alsof het ras de veredelde vorm is van een soort honden dat vroeger bij schaapskudden op de heide te zien was, suggereert dat de hond zich er instinctief beter thuis voelt dan in stedelijke huiskamers, terwijl in werkelijkheid het omgekeerde het geval is.
Toepoel c.s. gebruikten dus honden van een authentiek inheemse soort met bijzonder karakter om een hondenras te fokken dat zou lijken op een verdwenen soort authentiek inheemse schepershonden, waarvan het bestaan echter nergens uit blijkt. Jet ruimschoots voorhanden beeldmateriaal suggereert iig dat “Schapendoezen” eind 19e/begin 20e eeuw anders dan Toepoel zich later herinnerde juist zelden tot nooit te zien waren bij schaapkudden op onze heide. Al had hij er rond 1910 te Laren inderdaad eentje bezig gezien, bevestigen foto’s. De meeste schepers staan echter met een soort Hollandse Herder***** afgebeeld of zonder hond. Het spoor van Schapendoesachtige huis- en gebruikshonden valt daarentegen tot eeuwen terug te volgen, zowel op plaatjes als in tekst want waar “schepershond” niet op uiterlijk maar op functie slaat, doen namen als does, poedel-, water- en krulhond dat duidelijk wel.
Al met al genoeg redenen om alle verwijzingen naar schapen hoeden op de heide als achterhaald af te doen en met de werkelijke historische achtergrond op de proppen te komen. Het 75-jarig jubileum van de VNS volgend jaar lijkt mij de geschiktste gelegenheid ervoor. Daarbij ligt het in de rede de rasnaam van Nederlandse in Hollandse te wijzigen want alle stamhonden leefden muv Astra in Holland, zelfs Noëll verwisselde pas daar van eigenaar.
* Tirza bijvoorbeeld werd poedelhond genoemd.
** Van de onderklasse, en gehouden vanwege hun nut. Zo stond Roetje bijvoorbeeld te koop als trekhond.
*** Maar o.a. ook Schaapspoedel, Wolpoedel, Poedelhond, Poedel, Poesbaart, Does, Doeshond, Kardoes, Krulkardoes, Krulhond en Krullok.
**** Astra een Utrechtse, Pluis, Boeloe, Boef 1, Teddy en Ingrid Gooise, Tirza en Roetje Rotterdamse.
***** Wat Toepoels ervaring ook was want in Het Vaderland van 15-2-1937 noemt hij de Hollandse Herder nog “het edele rasdier onzer heide”!
Bronnen:
De dieren van Nederland, H Schlegel, 1860
De Velt-bouw ofte Landt-winninghe, K. (Charles Estienne) Stevens en J. Liebout, 1582
Der Hund und seine Racen, LJ Fitzinger, 1876
Der Niederländische Schapendoes, Hartmut Mohr, 2003
Die Deutschen Schäferhunde der Gegenwart, R. Löns, 1927
Dieren I, LAJ Burgersdijk, 1864
Honden bij de Grieken en Romeinen, Robert van der Molen, 2009
Jubileumuitgave VNS 1947-1987
Natuurlijke Historie of Uitvoerige Beschryving etc., Maarten Houttuyn, 1761-1773
PMC Toepoel, Bokser, Kynoloog, Auteur, Ria Hörter, 2011
Toepoels Honden Encyclopaedie, PMCToepoel, 1939; en 2e dr., 1950
Volledig onderwijs in alle soorten van afrigting van honden, CFG Thon, 1833
Geen opmerkingen:
Een reactie posten