Op oudejaarsdag liep ik lekker met Ben te wandelen toen er ineens vlakbij een serie kanonschoten klonk. Bleken carbietschietende kinderen te zijn. Ben gaf geen krimp en reageerde de rest van de dag ook nauwelijks op het vele geknal en geknetter. Om een uur of half negen had hij genoeg van het lawaai en ging op mijn bed liggen slapen. Alleen bij de zwaarste knallen, rond 12 uur, keek hij even op. Hij schrikt normaal van elk geluidje dus dat hij schotvast is¸ had ik niet verwacht.
Bens gebrom bij het zien van in de verte naderende mensen blijkt vroeger overigens niet alleen bij schepers en stropers een zeer gewaardeerde eigenschap van herdershonden te zijn geweest. Voor oorlogshonden was het zelfs een conditio sine qua non. Oorlogshonden klinkt als iets uit de middeleeuwen maar bij de loopgravenoorlog van 14-18 werden in totaal ruim vijftigduizend honden ingezet, bij de geallieerden vijfduizend meer dan bij de Duitsers. Onze Koninklijke Landmacht deed zijn laatste legerhonden (toch nog zo’n 13.000 honden) trouwens pas in 1917 van de hand middels een veiling te Amsterdam. Bij Oorlogshonden denk je ook eerder aan Hoog Risocohonden dan aan Schapendoezen, maar grote honden zijn juist totaal ongeschikt aan het front terwijl het formaat van de Schapendoes daarentegen perfect is. C.A.Kruis, reservekapitein der infanterie (dé vooroorlogse autoriteit op het vlak der hondendressuur en bedenker van het G&Gprogramma), schrijft dat er meer dan duizend Pyreneesche herdershonden aan Franse zijde streden en roemt hun geschiktheid voor militaire dienst: “De groote diensten welke deze pittige schepershonden van 1914-1918 in het Fransche leger hebben bewezen, hebben allen die er getuige van zijn geweest tot propagandisten van dit ras gemaakt". Hij omschrijft ook wat voor soort hond in aanmerking komt: middenslag herders, Bouviers, Airedale Terriers en “toevalsprodukten”. Ze moeten in het bezit zijn van een flinke beschermende vacht, wolfsgrouw, -geel of -bruin zijn, ook goed zijn gestroomde, gele of bruine kleuren, al of niet vrijwel eenkleurig dan wel met een donker dek. Geheel of voor een groot gedeelte witte of zwarte honden zijn ongeschikt. [Pikzwarte honden zie je in het diepste donker nog van meters afstand, een grouwe zie je dan zelfs niet als hij naast je staat] Ook de Poedel was volgens hem een zeer vermaarde soldatenhond bij Duitse huurtroepen en Franse legers ten tijde van de revolutie en het eerste keizerrijk. Een poedel uit Napoleons leger werd zelfs zo beroemd dat Toepoel in zijn hondenencyclopedie in een aparte paragraaf meldt dat hij Moustache heette.
Oorlogshonden moesten door zacht brommen voor de aanwezigheid van de vijand waarschuwen en mochten dus niet blaffen, volgens Kruis. Iets wat een absoluut vereiste voor patrouillehonden was. Die lopen voor de patrouille uit, schrijft hij, en moeten dat dus tijdig doen. Hetzelfde wordt van ze verwacht als de vijand nadert wanneer ze in loopgraven en bij staande patrouilles waken, vooral tijdens de duisternis. “Vaak kan men door de houding van de hond¸die gespannen ligt te luisteren, soms daarbij bromt, de richting vaststellen, waarin de vijand zich bevindt”.
Veel oorlogshonden werden echter gebruikt als berichthond, die een gemiddelde afstand van 2 kilometer kon overbruggen met een gewone snelheid van 1 kilometer per 4 minuten. “Indien een berichthond bedreigd wordt”, stelt Kruis, “moet hij daarvoor óf geheel onverschillig blijven óf grommen en blaffen, of zijn tanden tonen en van zich afbijten doch in géén geval teekenen van vrees vertoonen”. Naast berichten brachten ze munitie naar de loopgraven, waartoe ze voorzien werden van twee patroontassen, en voedsel in twee eetketeltjes, of postduiven in twee bijzonder gevormde korfjes, of ze trokken telefoonkabels met een op hun rug gemonteerde katrol. Van hun onverschrokkenheid en plichtsbetrachting is veel bekend. Zo vertelt M.Th. Clement in ht Bulletin Belge des Science Militaires van een berichthond die door een naast hem inslaand artillerieprojectiel meters ver werd weggeslingerd, zich uitschudde en zijn weg vervolgde en Rittm. Von Stephanitz vertelt in Der deutsche Schäferhund i.W.u.B. over een berichthond wien een been werd afgeschoten, zij het langzaam toch zijn opdracht vervulde, waarna hij terstond de geest gaf.
De meeste legerhonden werden overigens ingezet als trekhond. Ze trokken houten munitiekarren naar de frontlinie. Maar omdat die dus verkocht waren, moesten onze soldaten die op 10 mei 1940 zelf trekken.
"Onze houten munitiekarren werden door vier man voortgetrokken. Veertig jaar eerder in 1914-'18, liepen er nog honden voor.", vertelt Jac van der Linden, geboren 29-12-1914. Zie
http://www.bossche-encyclopedie.nl/personen/linden,%20jacques%20van%20der.htm
"Onze houten munitiekarren werden door vier man voortgetrokken. Veertig jaar eerder in 1914-'18, liepen er nog honden voor.", vertelt Jac van der Linden, geboren 29-12-1914. Zie
http://www.bossche-encyclopedie.nl/personen/linden,%20jacques%20van%20der.htm
Ben heeft vast de genen van een oorlogshond, want naast zijn zacht brommen en ongevoeligheid voor knallen gaat hij ook altijd met zijn neus in de richting liggen waar hij mensen weet en van zich afbijten, kan hij ook als geen ander.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten