dinsdag 20 oktober 2015

Schapendoezen waren vermomde jachthonden en het jachtinstinct is ze nog steeds aangeboren

In de archieven bevinden zich vele middeleeuwse verordeningen met eenzelfde strekking als de volgende: "Dat geene schepers van den eersten May tot den eersten September eenige honden met haer in het velt sullen mogen te voeren, op poene van thien daelders,"  Gelders Placaatboek 2, 474 [1678].
Ons woord voor schaapherder is eigenlijk scheper. Een placaat is een middeleeuwse verordening en deze is dus in 1678 in Gelderland uitgevaardigd. Het betekent niet dat ze in die periode alleen naakthonden mochten gebruiken (die hadden we hier niet) en ook niet dat ze hun honden kaal moesten scheren.
Met "honden met haer" werden de verwardlangharige honden bedoeld die we nu Schapendoezen noemen.
Het is dus een verbod opgelegd aan schepers om tussen mei en september met Schapendoezen buiten de bebouwde kom rond te lopen.
De reden daarvan was dat Schapendoezen geacht werden over een heel sterk jachtinstinct te beschikken en men schepers verdacht van stroperij. Volgens de bronnen joeg men met dit soort honden op een hele reeks dieren, van watervogels tot dassen en wilde zwijnen aan toe.
Tegenwoordig staan schaapherders in hoog aanzien maar in die tijd hadden schepers een heel kwalijke reputatie. Daarom gebruikten auteurs ook niet het woord scheper maar schaapherder als ze een roman over zo iemand schreven. Reden waarom wij nu over schaapherder in plaats van scheper spreken.
Dat Schapendoezen een sterk jachinstinkt bezitten, heb ik bij die van mij kunnen constateren. Als zij in die periode bijvoorbeeld een Haas zagen dan gingen ze die niet achterna maar liepen zijn spoor terug op zoek naar zijn jong, en als ze een Patrijs of een andere grondbroeder op deden vliegen, gingen ze ook direct de grond afzoeken naar de kuikens. Zagen ze daarentegen een konijn dan joegen ze die wel achterna tot het zijn hol in dook.
Vooral mijn teven probeerden dan zo'n hol uit te graven, wat ze urenlang konden volhouden. Vooral in de duinen verdwenen ze daarbij wonderlijk snel geheel ondergronds. Mijn Teuntje kwam daarbij zelfs een keer vast te zitten. Gelukkig kon ik nog net haar staart bij de wortel vastpakken en haar er zo weer uittrekken. Toen ik er 4 had, zag ik ook duidelijk dat ze samenwerkten bij het achtervolgen van een haas, wat ze buiten het seizoen wel deden. Ondanks het haar voor hun ogen konden ze zelfs eekhoorns volgen die in de boomtoppen voortbewogen. Na verloop van tijd hoorde ik zelfs aan hun blaf waar ze op joegen. Voor elk prooidier hadden ze een andere klank. Wat ze direct bij de eerste keer dat ze een nieuwe soort tegenkwamen al ten beste gaven. Hun eerste bunzing bijvoorbeeld zagen ze pas toen ze al een jaar of zes waren en toen klonk hun blaf meer grommend dan blaffend.
Overigens is het natuurlijk wel zo dat ik ze altijd gelegenheid heb gegeven hun jachtinstinct te bevredigen en daardoor te ontwikkelen door ze elke dag uren lang los in de bossen en duinen uit te laten.

Geen opmerkingen: